-
1 instrumentality
n. middel; hulp[ instrəmentælətie]♦voorbeelden: -
2 by/through the instrumentality of
by/through the instrumentality ofEnglish-Dutch dictionary > by/through the instrumentality of
-
3 test
n. examen, test; onderzoek--------v. testen, examinerentest1[ test] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:pass a test • slagen voor een toetsput something to the test • iets op de proef stellen, iets (uit)testen/onderzoeken————————test2♦voorbeelden:1 test for • onderzoeken (op), het gehalte bepalen vanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 toetsen ⇒ testen, aan een toets/test/proef onderwerpen; nagaan/kijken, onderzoeken2 (zwaar) op de proef stellen ⇒ veel vergen van, hoge eisen stellen aan♦voorbeelden:testing times • zware/moeilijke tijden -
4 partition
n. afscheiding (ook in computers); verdeling; (in computers) verdeling, een logische verdeling van de opslagruimte op de harde schijf--------v. delen, verdelen; afscheidenpartition1[ pa:tisjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 deel ⇒ ruimte, sectie————————partition2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский